De beeldkwaliteit van verschillende bouwblokken in Oostende wordt sterk beïnvloed door hun relatie met de straat. Zo is de beleving van een gevelrij, gebouwd op de rooilijn, volledig verschillend van de beleving van een bebouwingstypologie met voortuinen. Ook het al dan iet vrijstaand of halfopen karakter van de bebouwing speelt mee in de perceptie van het ruimtegevoel vanop de straat. Klassiek werden voortuinen, maar ook achter- en zijtuinen die grenzen aan het openbaar domein, afgesloten met hoge of lage haagstructuren, al dan niet verstevigd met paal en draad of boven een laag uitgevoerd muurtje. Meer en meer komen deze natuurlijke afsluitingen onder druk te staan van artificiële afsluitingen zoals houten schutten, heidematten, draadafsluitingen, etc. Een groene begrenzing tussen de private en publieke sfeer zorgt voor een zachte overgang tussen beide. Groen in de straat geeft meer verblijfskwaliteit aan de straat en een aangename beeldkwaliteit zorgt voor een verhoogd veiligheidsgevoel.
Het wegnemen van levende structuren zoals hagen, bomen, struiken en andere gewassen, om deze te vervangen door niet levende afsluitingen, leidt tot een verarming van de klimaatbestendigheid van de stad als ecosysteem. Het heeft een nadelig effect op het hitte-eiland-effect, op de waterhuishouding van de stad en de biologische rijkheid van de bodem.
Omdat de herwerking van de stedenbouwkundige verordening een geijkte procedure moet doorlopen, wenst het stadsbestuur van Oostende een aantal artikels versneld te publiceren. Hiermee installeert het stadsbestuur deze artikels niet als verordenend gewijzigd – dat kan niet zonder het voeren van de procedure – maar als beleidsmatig gewenste ontwikkeling. Deze aanpak is waardevol als draagvlakverbredend, en maakt het mogelijk om reeds op een constructieve manier te sensibiliseren. De transparantie wordt op deze manier ook geoptimaliseerd. Deze methodiek werd reeds toegepast voor artikels 30 (verhardingen) en 1 (bouwstop).
Oostende beschikt over een heel aantal bijzondere plannen van aanleg Deze plannen van aanleg detailleren het Gewestplan en zorgden tot aan de millenniumwisseling de belangrijkste planningsinstrumenten voor het vergunningenbeleid. In deze plannen van aanleg werden ook stelselmatig bepalingen opgenomen voor de afsluitingen van percelen.
Deze bepalingen leidde ertoe dat het straatbeeld veelal groen werd ingericht, en dat de afsluiting met een haag boven een laag uitgevoerd muurtje op vandaag als ‘klassiek’ wordt bevonden.
De Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (VCRO) voorziet weldegelijk een afwijkingsmogelijkheid, en met name een uitgebreide afwijkingsmogelijkheid voor alle BPA’s ouder dan vijftien jaar. Alle BPA’s in Oostende vallen onder deze parameter. Ook het vrijstellingsbesluit voorziet een vrijstelling van vergunnigsplicht voor afsluitingen in de voortuin tot een hoogte van een meter en tot twee meter indien het over een open afsluiting gaat.
Niettegenstaande deze regeling niet combineerbaar is met gedetailleerde regelgeving – zoals die van een BPA – werden veel hagen vervangen, vaak zonder vergunning.
Dit leidde ertoe dat sinds de millenniumwisseling meer en meer hagen vervangen werden door niet levende afsluitingen. Op vandaag bevinden we ons op een kantelpunt waar de goede ruimtelijke ordening nog onvoldoende ondersteund wordt door de veelal verouderde BPA’s. De stedenbouwkundige verordening op bouwwerken wordt aangegrepen om deze problematiek op te vangen, maar is op vandaag onvoldoende toereikend.
Oostende beschikt over een stedenbouwkundige verordening op bouwwerken. Deze verordening geeft een gebiedsdekkende set van voorschriften die gelden over het ganse grondgebied. Ze geldt dus zowel in zones met, als in zones zonder BPA of RUP (ruimtelijk uitvoeringsplan nvdr.).
De verordening geeft in deze onvoldoende juridische kracht. Ze maakt immers geen melding van een verplichting tot het aanplanten van levend groen, maar regelt enkel het hoe en wat indien gekozen wordt voor levend groen. Omdat in hedendaagse ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP) geen voorschriften meer worden opgenomen met betrekking tot afsluitingen (omdat dit geregeld wordt in de stedenbouwkundige verordening), is er een hiaat in de regelgeving ontstaan.
Artikel 4.3.1. van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening:
“(...)
§ 2. De overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening wordt beoordeeld met inachtneming van volgende beginselen
1° het aangevraagde wordt, voor zover noodzakelijk of relevant, beoordeeld aan de hand van aandachtspunten en criteria die betrekking hebben op de functionele inpasbaarheid, de mobiliteitsimpact, de schaal, het ruimtegebruik en de bouwdichtheid, visueel-vormelijke elementen, cultuurhistorische aspecten en het bodemreliëf, en op hinderaspecten, gezondheid, gebruiksgenot en veiligheid in het algemeen, in het bijzonder met inachtneming van de doelstellingen van artikel 1.1.
2° het vergunningverlenende bestuursorgaan houdt bij de beoordeling van het aangevraagde rekening met de in de omgeving bestaande toestand, doch het kan ook de volgende aspecten in rekening brengen
a) beleidsmatig gewenste ontwikkelingen met betrekking tot de aandachtspunten, vermeld in punt 1
b) de bijdrage van het aangevraagde aan de verhoging van het ruimtelijk rendement voor zover:
1) de rendementsverhoging gebeurt met respect voor de kwaliteit van de woon- en leefomgeving
2) de rendementsverhoging in de betrokken omgeving verantwoord is;
(...)”
Neemt kennis van de beleidsnota 'Afsluitingen' en maakt ze zich eigen.
Keurt de beleidsnota 'Afsluitingen' goed en kent deze het statuut Beleidsmatig gewenste ontwikkeling toe.